Zoals hier beschreven werd het veilinghuis definitief gevestigd in 1839 aan de Visstraat. Deze locatie werd gekozen omdat het drie panden betrof waar het middelste een open voorerf had met een inspringende gevel. Bij openbare verkopingen was het in die tijd verplicht dat zij in de buitenlucht plaatsvonden. Deze locatie kon gemakkelijk met een zeil afgedekt worden naar de openbare weg en was gedurende de veiling direct toegankelijk. In 1882 werd besloten om in afwijking op de middeleeuwse traditie te kiezen voor een comfortabelere oplossing. Voor de drie panden werd een lijstgevel geplaatst met grote openslaande deuren die men openhield tijdens de verkoping. De binnenmuren werden vervangen door een open ruimte gedragen door een staalconstructie. Toen de broers Anton en S.J. de zaak overnamen werd er al snel besloten dat zij een soort “gesammtkunstwerk” wilden neerzetten. Het gebouw moest als veilinghuis en gebouw voor kunsten in het algemeen van buiten aan de gevel herkenbaar zijn. Een zuster was gehuwd met H.Reus architect en leerling van K.P.C. de Bazel. In overleg met hem werd een gevel ontworpen volgens de regels der theosofie.
De elementen van het Hemelse van de kunst en het aardse van de handel komen hier het meest toe tot uiting. In de ronde ramen vinden we de over elkaar geplaatste driehoeken die dit verbeelden. Ook de ronde ramen en de afwijkende raamindelingen beantwoorden aan de idealen van theosofie. De familie Mak was een dermate bewonderaar van deze stroming dat zij in de twintiger jaren Krisnamurty te logeren hebben gehad bij zijn bezoek aan Nederland.
De binnenzijde van het gebouw was bedoeld als veilingzaal maar daarnaast ook als expositieruimte voor kunst en kunstnijverheid. Een neef van de familie was de poppenspeler van Tusschenbroek die er ook diverse voorstellingen en tentoonstellingen hield. De echtgenote van Anton was de lokaal bekende operazangeres Doremans die uitvoeringen gaf in het pand. Geheel in navolging van de Arts en Crafts movement wilden Anton en S.J. een kunstcentrum. Naast het houden van veilingen verkochten zij: Handgemaakt kunstaardewerk, Jugendstil meubelen, textiel, Franse kunstnijverheid van de firma Laignel en zelfontworpen fietsen die werden geassembleerd door de firma Stokvis. Daarnaast hadden zij de alleen vertegenwoordiging van de firma Rozenburg.
De binnenzijde van het pand was in diverse kleurschema’ s opgedeeld en elke ruimte had zijn eigen kleur. Alleen de kleur lila voorgesteld door van Tusschenbroek heeft geen doorgang gevonden. Het Pompejaans rood van de lambrisering was uitgangspunt.
De geschiedenis van het bedrijf in eenheid met het pand hebben ertoe geleid dat Monumentenzorg Mak heeft aangemerkt als modern rijksmonument.
A. Mak Kunst- en Antiekveilingen sinds 1839 is het oudste particuliere veilinghuis van de Benelux. Het bedrijf is opgericht door S.J. Mak van Waay, kunstschilder en lid van Pictura Dordrecht.
Hij was een verzamelaar van schilderijen, die hij ook op buitenlandse veilingen aankocht. Ondanks het feit dat hij een “riche particulier”genoemd kon worden ging zijn levenswijze met het vele reizen, maar vooral de “verzamelwoede” na een aantal jaren zijn financiële krachten te boven en werd hij gedwongen uit te zien naar een middel om wat bij te verdienen. Zo begon hij werken uit zijn collectie te verkopen.
Aanvankelijk deed hij dit gewoon vanuit huis. In 1834 veilde Mak volgens het bedrijfsarchief voor het eerst. Het betrof een Rijnlandse houtveiling voor de Firma Boonen & van Hoogstraten. In februari 1839 werd er door hem een veilinghuis opgericht en de eerste officiële kunstveiling gehouden. Na een wetswijziging was het namelijk vanaf 1839 pas mogelijk om als particulier met de vertegenwoordiger van de wet een veilinghuis te beginnen. In associatie met de deurwaarder onder de naam B. van Geluk en S.J. Mak van Waay organiseerde hij publieke verkopingen. Voor dit doel kochten zij drie panden aan de Visstraat.
Zijn eerste kunstverkoping had een dermate succes, dat er meerdere volgden. Hoewel hij in later jaren zijn verkopingen tot allerlei soort artikelen uitbreidde, stonden de eerste veilingen geheel in het teken van schilderijen, tekeningen en prenten. Antiquiteiten kwamen niet voor, waarschijnlijk omdat dergelijke zaken zijn interesse niet hadden en hij uitsluitend een soort expert was op het gebied der schilderkunst.
Terwijl de kunstveilingen van de oude heer Mak zich in een gestage belangstelling mochten verheugen was dit niet het geval met de uit de Middeleeuwen stammende slagroede, een stadsvenduhuis voor “insolvente boedels” van de gemeente Dordrecht *). In 1864 werd de slagroede opgeheven en hield elke overheidsbemoeienis met het Dordtse veilingwezen op. De weg was nu vrij voor particuliere initiatieven. S.J. Mak van Waay meende dat zijn successen en bekendheid een gezonde basis zouden kunnen vormen voor een nieuw en grootst opgezet veilingbedrijf, dat zich naast het veilen van kunst, ook met de verkoop van allerhande roerende zaken bezig zou houden.
Men pakte alles aan: naast kunst en antiquiteiten werden er complete inboedels, winkelliquidaties, houtopstanden, sigaren, wijnen, bloeiende planten, heesters, rozen, zelfs hele slooppanden in onderdelen, onder de hamer gebracht. Voor dit laatste onderdeel beschikte de firma over een speciale werf aan het
Achterom bij het oude postkantoor, waar doorgaans iedere vrijdagmiddag – in combinatie met de markt- al het die week gesloopte Dordtse stadsschoon werd verkocht. ’s Morgens van 9 tot 12 uur was de kijkdag, ’s middags te 1 uur de veiling en ’s avonds tussen 6 en half 8 kon worden afgerekend. Nog tot ver in de 20e eeuw is die efficiënte manier van veilen in Dordrecht gehandhaafd, want ook toen door architect H. Reus op de plaats van de oude panden in de Visstraat in 1901 een nieuw gebouw was opgetrokken, hield men de werf met de wekelijkse sloopveilingen, aan het Achterom, in stand.
Wat bij de overheid een aflopende zaak was, werd door de oude heer Mak weer een bloeiende affaire, maar daar zal ’s mans enorme inventiviteit wel niet vreemd aan zijn geweest.
Het grote nieuwe gebouw stond geen moment leeg. Zodra er geen veiling of kijkdag werd gehouden, waren de lokaliteiten te huur voor verkopingen uit de hand of het uitpakken van goederen e.d. Op de tweede en derde verdieping van het veilinggebouw had men voorts nog zo’n 250 m² ingericht als verkoopruimte voor nieuwe meubelen, bedden, spiegels, aardewerk en serviesgoed.
Mak behoorde steeds tot die lieden, van wie in het openbare leven van Dordrecht veel initiatieven uitgingen en die zich onmiddellijk aan het hoofd stelde als er iets nieuws gedaan moest worden. Het is dan ook niet toevallig dat hij één der oprichters werd van “Kunstmin”.
1880-1899: Anton Mak van Waay
In 1880 overleed deze zo actieve man op 76-jarige leeftijd, waarna hij in de zaken werd opgevolgd door zijn zoon A. Mak van Waay. Hij kon zich echter vanwege zijn zwakke gezondheid niet met dezelfde energie als zijn vader toeleggen op het bedrijf, waardoor er qua omvang en nieuwe relaties geen uitbreiding plaats vond.
Dit veranderde echter spoedig toen zijn beide zoons Anton en Siem Jacob in de firma werden opgenomen. Zij zaten in 1893 nog op de HBS, toen hun vader hen vroeg daarmee te stoppen om op kantoor mee te gaan werken. Maar de broers toonden zich ambitieus en wilden meer. Toen hun vader dit doorkreeg stuurde hij hen naar Londen, Parijs en Duitsland, zodat zij daar de bekendste kunsthandels konden bezoeken en zich op de veilingen kunsttermen en usances konden eigen maken. Zo leerden zij de internationale markt kennen. Daarnaast knoopten zij relaties aan met buitenlandse en Hollandse handelaren.
1899-1923: Anton (jr) en Siem Jacob Mak van Waay
Dit alles kwam natuurlijk het Dordtse bedrijf ten goede en toen vader Anton in 1899 overleed, stonden beide broers aan het hoofd van een goed lopend bedrijf, dat qua omvang een viervoudige grootte had van de zaak waarmee hun grootvader was begonnen.
De broers bleken net als hun grootvader over een grote artistieke inslag te beschikken. Naast een grote kennis van aardewerk en porselein, waarover zij in de Nieuwe Rotterdamse Courant een artikelenserie publiceerden, schreven zij veel en vaak over hun vak.
Om aan het eigen bedrijf meer bekendheid te geven gaven zij in 1908 een werkje uit onder de titel: “De firma A. Mak, haar bedrijf, en waarmede zij haar clientèle van dienst kan zijn”. Siem Jacob schreef in later jaren (1937) : “Schets van het veilingwezen in Nederland”, één van de weinige bronnen van informatie op dit gebied.
Tussen 1903 en 1908 exploiteerde de broers een kunstaardewerkfabriek: de Dortsche Kunstpotterij D.K.P., gelegen aan de Blekersdijk. Hier werd hoofdzakelijk sieraardewerk vervaardigd, evenals tegels en schotels met een decoratie in “Rozenburg”- stijl.
1918- heden: A. Mak
In 1918 begonnen de broers een bijkantoor in Amsterdam, waarover later.
In de 1923 splitsen de gebroeders Mak definitief op. Anton zet het familiebedrijf in Dordrecht voort en S.J. Mak beproeft zijn geluk in Amsterdam.
Anton blijft directeur eigenaar van het bedrijf tot aan zijn overlijden in 1956. Zijn enige zoon Jan leverde geen actieve bijdrage aan het bedrijf. In de jaren na 1923 veilt Mak Dordrecht een groot aantal collecties, waaronder in de 30-er jaren een collectie Rembrandt etsen.
Daarnaast een heel aantal atelier collecties van kunstenaars zoals Roland Larij, Marinus Reus, Geo Poggenbeek en Willy Sluiter in 2 sessies.
In 1953 veilde Mak een collectie afkomstig uit Slot Moermond te Renesse ten bate van de Watersnood slachtoffers.
In 1956 nam J. van Valen de hamer over van Anton Mak en leidde de firma voor de familie Mak van Waay gedurende ruim 40 jaar.
In 1988 kwam P.C. Jorissen bij Mak voor een stage tijdens zijn studie Kunstgeschiedenis. De jaren daarna werd er door beiden afwisselend geveild. Als tekeningen specialist veilde P.C. Jorissen de beroemde collectie W. Prinsen die een zeldzame collectie 16-20e eeuwse tekeningen bevatte uit grote Europese verzamelingen. In 1992 behaalde P.C. Jorissen het veilinghoudersdiploma. In 1993 werd hij beëdigd als taxateur Kunst, antiek en inboedelgoederen. In hetzelfde jaar is het bedrijf overgenomen door P.C. Jorissen van de familie Mak van Waay. De laatste jaren leidt hij het bedrijf samen met zijn vrouw M.E. Jorissen-de Raadt.
Een aantal jaren geleden is het gehele archief vanaf 1834 tot 1950 overgedragen aan het Stadsarchief Dordrecht. Een unieke historische collectie, wat betreft documentatie, correspondentie en foto’s werd hiermee toegankelijk voor historisch onderzoek.
1918-1974 : Amsterdams filiaal: Mak van Waay
Voor de bezige broers werd Dordrecht op den duur te klein. Op buitenlandse reizen hadden zij de internationale kunsthandel leren kennen en zoiets wilden zij ook. Daarom kochten zij in 1918 een locatie in Amsterdam, in de Doelenstraat op nr. 8, in de schaduw van het beroemde Frederik Muller, een filiaal van de firma Mak van Waay te stichten. In 1919 namen zij het oude 18e eeuwse veilingbedrijf van C.F. Roos en Co. over en beschikten daarmee over een groot gebouw in het hart van Amsterdam. Om in met succes te kunnen opereren en een centrum te vormen voor de internationale kunstmarkt, was er een nauwe verbintenis aangegaan met kunsthistoricus en van Gogh kenner Mr. J. Baart de la Faille. Een ongelukkige keus zoals later pas bleek.
De samenwerking bracht dusdanige problemen met zich mee, dat broer Anton zich hierdoor in 1923 totaal uit de Amsterdamse vestiging terugtrok.
Hij heeft sindsdien zijn zaken onder de naam A. Mak, uitsluitend vanuit het Dordtse familiebedrijf gedaan. Zijn grootvader had destijds bij zijn huwelijk, op verzoek van zijn schoonvader, de familienaam van zijn echtgenote (van Waay) achter de zijne gevoegd, om deze op die manier van uitsterven te behoeden. De beide Antons, zoon en kleinzoon, hadden daaraan niet zo’n behoefte en voerden eenvoudig de oorspronkelijke familienaam Mak. Kleinzoon en naamgenoot S.J. Mak van Waay trad op dit gebied wel weer in het voetspoor van zijn grootvader, waardoor hij bovendien vermeed dat buitenstaanders de bedrijven van zijn broer in Dordrecht en hem door elkaar haalden.
Uiteindelijk beëindigde op 31 december 1927 ook Siem Jacob zijn lidmaatschap van de firma, waarna alleen nog zijn toen 25-jarige zoon Anton met de heer Baart de la Faille bleef samenwerken. In 1932 richtte vader en zoon Mak van Waay een Maatschappij voor kunst- en antiekveilingen op aan het Rokin 102. In 1940 werd H.S. Nienhuis assistent in plaats van zoon Anton die inmiddels het bedrijf verlaten had. In juli 1944, na de landing in Normandie, deed Siem Jacob alle aandelen van de Maatschappij voor Kunst- en Antiekveilingen aan hem over. In het voorjaar van 1945 overleed Siem Jacob. Zijn compagnon Nienhuis bracht de kunstveilingen Mak van Waay tot grote bloei. Aangetrokken door het succes van dit veilingbedrijf startte in 1972 het Engelse Sotheby’s met een vestiging in Amsterdam, op een steenworp afstand van het gebouw van Mak van Waay op het Rokin. Al snel startte Sotheby’s onderhandelingen ter overname van Mak van Waay en in 1974 gingen alle aandelen van H.S. Nienhuis in Engelse handen over. Hiermee kwam een einde aan de Amsterdamse vestiging.
*) De naam slagroede is gerelateerd aan het stokje (roede) waarmee in de jaren voor de 19de eeuw werd geveild. In tegenstelling met de huidige hamer of het blokje zoals in Engeland gebruikelijk had de veilingmeester een stokje. Dit stokje had aan de uiteinden een ivoren bal. Hiermede werd de uiteindelijke koop toegewezen. Tevens was dit stokje, evenals bij de Makelaars, een soort paspoort voor de veilinghouder en teken van zijn waardigheid. De verordening waarin de vroedschap van Dordrecht de pacht had omschreven voor de veiling werd kortweg de “slagroede” genoemd. Tijdens de veiling werd er per koop aanbetaald. Dit kennen we nog steeds onder de naam handgeld. In de 18e en 19e eeuw had men hiervoor een houten schelp of handje aan een stok. Na toewijzing legde de koper hier zijn handgeld in.